Buiten voor het hermetisch gesloten ijzeren hekwerk staat Arturo. Een middelgrote zwarte canvas reistas naast zich op de grond en een kleinere tas onder zijn arm geklemd, type laptop.
‘Hola,’ zegt hij, het Spaans voor hallo.
Ik maak er een goedemorgen van. Doe de achterklep van de Volvo open om zijn reistas op te bergen.
Hij bekijkt onze stationcar met een goedkeurende blik. ‘Zo zo.’
Zou dat een compliment zijn?
Als ik de deur van de passagiersstoel voor hem openhoud, loopt hij om de auto heen en ploft achter het stuur. ‘Laat mij maar een stukje rijden, was het een latertje gisteravond?’
‘Heb je een geldig rijbewijs?’
‘Natuurlijk.’
Ik aarzel, ik kan er een probleem van maken en hem de contactsleutel niet geven. Ik kan, ik kan…
Zonder enige hapering start hij de motor en ik bekijk de man die naast me zit, de man die het stuur heeft overgenomen, die zijn felblauwe ogen op de weg richt, die hetzelfde vale shawltje om zijn nek heeft als laatst. Een man die onbewogen, zonder om te kijken of naar iemand een adios te zwaaien terugreist naar zijn geboorteland. Retour naar het Spaarne. Wat zou hem bezielen? ‘Heb je geen bril nodig?’
‘Ik doe al jaren zonder.’
Arturo neemt niet de afslag naar de autopista, maar kiest de provinciale weg richting Valencia. Zo maken we vandaag geen kilometers. Ik kan, ik kan…
We rijden tussen de citroen- en de sinaasappelplantages. Ik probeer te genieten. Wanneer we dichter bij Gandia komen, gaat hij langzamer rijden alsof hij iets zoekt. Langs de weg hangen sinaasappels in oranje netten te koop aangeboden en ik denk dat hij zo’n zak mee wil nemen als een souvenir.
Langs sommige zijpaden van deze uitgestrekte boomgaarden zitten vrouwen op wiebelige stoeltjes in laaggedecolleteerde weinig verhullende kleding, met een speurende blik gericht op de weg. Dat zijn beslist geen zonaanbidsters zo vroeg op de morgen, zo pal langs de straatkant.
Arturo rijdt er kijkend en keurend langs. ‘Zoek je iemand?’
‘Ja.’
Zo’n kilometer verder stopt hij abrupt, parkeert de auto half in de berm en stapt uit. Loopt terug naar de platina blondine die we zojuist passeerden en gaat met haar praten. Ik zie in de achteruitkijkspiegel dat Arturo een boekje uit zijn zak haalt en daarin iets opschrijft. Hij overhandigt haar iets. Eurobiljetten? Hij zal toch niet… een vluggertje in de bosjes… terwijl ik hier…
Olaf, help, wat moet ik doen? prevel ik in stilte.
Het antwoord komt onmiddellijk. ‘Dit is onze auto en jij rijdt!’
Wat een communicatie. Die houden we erin. Ik stap uit en ga achter het stuur zitten, het contactsleuteltje binnen handbereik.
Niet veel later komt Arturo met langzame lome stappen naar de auto en ploft zonder een woord te zeggen over deze wisseling van zitplaats naast me.
‘Geen sinaasappels voor onderweg?’ vraag ik om onze stomme stilte te breken.
‘Die chica verkoopt nog steeds louter knollen voor citroenen.’
‘Wat bedoel je daarmee?’
‘We zullen wel zien.’ Arturo trekt een zakdoek uit de zak van zijn verschoten grijslinnen colbert, dat er nu al gekreukeld uitziet en snuit demonstratief zijn neus.
Ha, ik ga verderop de autopista pakken.
* * *
‘Rondje Valencia?’ De hand van Arturo zwaait luchtig gebiedend wat naar rechts, alsof ik zomaar van de weg af kan.
‘Wil je niet liever dat we kilometers maken?’
‘Wat staat mij in Nederland te wachten? Niets toch?’ ‘Wat wil je dan in Valencia doen?’
‘Gewoon, even langs de haven, nog even de zee zien en de formidabele serie musea van de Valenciaanse architect Santiago Calatrava, die enorme walvisskeletten die als het ware uit het water rijzen. Spectaculair! Ik hoef nergens naar binnen, alleen maar een moment genieten van die machtige vormen.’
Ik bedenk dat ik voor deze omweg wel zeer snel naar rechts moet afslaan voordat we Valencia alweer zijn gepasseerd. Ik ben zo gefocust op de nieuw te nemen route, dat ik nalaat om Arturo te vertellen hoe dol ik ben op het Guggenheim Museum in Bilbao en dat we blijkbaar iets gemeen hebben: onze liefde voor architectuur. Het is om die reden dat ik afbuig van de autopista en richting centrum van Valencia stuur. Op naar de musea destijds gebouwd in de droge bedding van de rivier de Turia.
Wie ons op een bankje bij het water van het Oceanografische park zou zien zitten, allebei met een zak gefrituurde spierinkjes in de hand zou vast waarnemen dat wij elkaar amper kennen. Onze tassen tussen ons in. Onze blikken bewonderend naar buiten gericht. Ontmoeting via een advertentie of zo? Het hoogst ongemakkelijke aftasten kan beginnen.
‘Woon je al heel lang in Spanje?’
Arturo denkt diep na of is ie tijd aan het rekken door eerst nog een spierinkje in zijn mond te steken. ‘Zo’n veertig jaar.’
‘Wat is of was je beroep eigenlijk?’
‘Figurant, noem het maar figurant, want zo sta ik nog steeds in het leven. Iemand die even opkomt, geen indruk maakt en weer verdwijnt.’
‘Welke rol speel je nu?’
Arturo vouwt het lege papieren zakje dicht en loopt naar een prullenbak. ‘Fenomenaal om al deze bouwwerken weer te zien.’
‘Heb je altijd in Oliva gewoond?’
‘Oh nee, overal tot het begint te knellen…’ Er speelt een flauwe glimlach om zijn mond. Herinnering aan goede tijden? Ik besluit ter plekke om hem in het vervolg Arturo te blijven noemen. Voor vader of voor papa is het te vroeg of te laat, te knellend, te onzeker. ‘Lekker die visjes,’ roep ik iets te monter.
‘De binnenroute naar Tarragona lijkt me wel wat,’ antwoordt hij, ‘zoveel mogelijk langs de kust. Ik heb het niet zo met tolwegen.’
‘Oh.’
* * *
Vraagt Arturo teveel van mij? Tarragona, wanneer ik het in mijn hoofd heel langzaam zeg Tar-ra-go-na, dan wordt het een mantra. Als ik daar rustig van word, kan ik me afvragen wat ik in werkelijkheid van hem wil. In deze vermaledijde werkelijkheid, waarin hij naast mij zit in de auto met zijn laptop nog op schoot, waarin hij er vanzelfsprekend van uitgaat dat ik de lokale weg naar Tar-ra-go-na neem. Dat ik luister naar hem, alsof het zijn laatste reis is, dat ik volstrekte empathie voor hem voel, omdat… Ja waarom? Heeft hij me ooit naar de lagere school gebracht of gehaald, heeft hij ooit een strik in mijn vlechten gedaan, heeft hij me ooit verboden om niet te laat thuis te komen van een feestje, heeft hij me ooit…? Zo kan ik eindeloos doorgaan. Mijn hele opvoeding heeft hij aan mijn moeder overgelaten en nu zit hij naast me, mij een beetje te ordonneren welke route ik moet nemen. Over een paar jaar ben ik vijftig!
Ik draai de A7 op en ik hoop dat hij weet dat die weg lang niet altijd overal langs de kust rijdt, maar soms dieper door het binnenland gaat dan de autopista. Ik had gehoopt vanavond de grens met Frankrijk te bereiken. Dat kan ik op mijn buik schrijven. Waarom heb ik de slakkengang gekozen, waarom heb ik niet nee gezegd? Omdat hij zo’n dertig jaar ouder is, omdat hij, hoe dan ook, mijn vader is? Wat ben ik die man verschuldigd?
Wanneer ik daar vroeger over nadacht, dan had ik snel een antwoord klaar waar ik tevreden mee verder kon. ‘Niets,’ zei ik dan luid tegen mijzelf of tegen mijn moeder. ‘Helemaal niets.’ Waarom is dat nu dan anders, nu hij daar braaf naast me zit, zijn blauwe ogen strak op de weg gericht? Wat wil ik nog van hem? Hij kan me niet meer naar school brengen, hij kan me niet verbieden met een verkeerd vriendje het verkeerde pad te kiezen. Hij heeft geen enkele macht over mij omdat hij die nooit heeft bezeten en toch… waar ben ik mee bezig? Bang? Boos? Gewond? Snakkend naar aandacht? Smekend om een goedkeurende aai over mijn hoofd?
Wat kan ik het beste doen?
Tar-ra-go-na, Tar-ra-go-naaaa… Wat een mooie mantra. Ik hou hem erin deze reis. Tar-ra…
‘In welke film ben jij figurant geweest?’ vraag ik aan de man in de passagiersstoel.
Hij schijnt te schrikken.
‘Was je aan het mediteren?’
‘Figurant, zei je, figurant? Dat was in een Western die opgenomen werd in dat woestijnachtige gebied in de buurt van Almería. Schitterend, uitgestrekt.’
Arturo pauzeert alsof het hem moeite kost het verleden boven te halen, alsof hij er niet aan herinnerd wil worden of heeft hij moeite om mij te integreren in zijn leven?
‘Ik moest op een paard achter een veedief aan, met een man of veertig. De staart is er in de montage uitgesneden en ik zat in de staartgroep. Wel een leuke tijd gehad. Er was daar een prachtige… Ik had graag een grotere rol gehad, als sheriff of zo, maar dan moest je het onderste uit de kast trekken om op te vallen bij de regisseur en die had al zo zijn vaste vriendjes. Figurant, tja, eens een figurant altijd een figurant.’
‘Jij kan paardrijden?’
‘Natuurlijk, jaren lang een manege gehad.’
‘Hoe moet ik dat weten?’
‘Heb je er ooit naar gevraagd?’
‘Wanneer had ik dat moeten doen, dan?’
Arturo wendt zijn hoofd van me af, alsof het landschap rechts van ons, met een groene heuvel hier en daar, hem liever is dan de aanblik van zijn dochter achter het stuur. ‘Ik heb honger.’
Ik doe of ik dat niet heb gehoord en geef meer gas.
* * *
Arturo en ik zitten voor het eerst tegenover elkaar aan een houten tafel met een fles wijn tussen ons in, een schaaltje olijven en een bordje met amandelen. Voor het eerst in mijn leven, zover ik mij dat kan herinneren, zit ik tegenover mijn vader aan een eettafel, kan ik hem recht in de ogen kijken.
‘Wist niet dat je zulke blauwe ogen hebt.’
‘Mijn Zweedse vader.’
‘Je Zweedse vader? Ik ben dol op Scandinavië in de zomer. Heb er menige vakantie doorgebracht, vroeger met mijn moeder en later met Olaf en de jongens. Ik heb dus een Zweedse grootvader?’
‘Gehad, denk ik?
‘Hij is overleden?’
‘Geen idee,’ mompelt Arturo en schenkt met een driftig gebaar onze glazen nog een keer vol.
‘Je hebt hem nooit gekend, dan hebben wij iets gemeen, allebei zonder vader opgevoed,’ zeg ik dwars.
‘Ik heb nooit geweten wie hij was?’
‘Wilde je dat niet weten?’
‘Hij heeft me nooit erkend, nooit gekend en mijn moeder vond het niet nodig over die schandvlek zoals ze dat placht te noemen, te spreken. Ik was dus een schandknaap voor ik was geboren. Punt uit.’
‘Is je moeder hertrouwd?’
‘Ja, met de verkeerde, een…’
‘Onmogelijk persoon?’ probeer ik hem aan de praat te houden.
‘Kun je wel zeggen, ja. Die man heeft mij altijd voorgehouden, hoe hij zijn uiterste best heeft gedaan om een adoptiegezin voor mij te zoeken, maar… dat niemand mij wilde.’
Ik zie iets verdrietigs in zijn blik. Het duurt maar een luttel moment, dan heeft hij zijn schouders gerecht en staat zijn blik weer op staar.
De ober brengt de kaart en we kiezen eensgezind voor een paella met, hoe kan het hier anders, de specialiteit van het huis: grote garnalen.
Opnieuw kijken we ongemakkelijk zwijgend richting zee.
We zijn beland in Vinaròs. Een grotergegroeid vissersdorp met mooie stranden, waar we geen van beiden eerder zijn geweest. We hebben ook nooit eerder samen in een hotel overnacht.
‘Dos habitaciones individual, por favor.’ Twee eenpersoonskamers alstublieft. Tjé, wat deed ik assertief het woord, toen Arturo een moment stond te schutteren bij de balie van het kleine hotel. Ofschoon zijn Spaans onnoemelijk veel beter is, wilde ik kostte wat het kost hier geen enkele heisa over hebben.
‘Maak hem volstrekt duidelijk wat jij wilt en hoe jij het wilt,’ had Olaf gisteravond laat nog, mooi bijtijds dus, gemaild.
Bij de paella ga ik door op ons gesprek, dat wij starend over zee lieten vervluchtigen. ‘Heb jij die vader echt nooit willen zoeken?’
‘Ik heb van kinds af aan altijd een hekel aan het Noorden gehad, weigerde een reisje met mijn moeder en klote-stief naar Kopenhagen. Mijn ziel heeft altijd Zuidwaarts getrokken. Zuiver als tegenwicht. Waarschijnlijk uit een diepgegronde boosheid.’
‘Ben je nog steeds boos?’
Arturo kijkt me onderzoekend aan.
‘Ja, en jij?’
‘Verwarrende vraag,’ breng ik uit. ‘Echt verwarrend, want ik ken je voor geen meter…’ Ik voel dat ik een kleur krijg en ik zie dat hij weer naar zee tuurt. Zeg eens wat zinnigs man, denk ik. Doe eens aardig.
‘Wil jij nog een dessert?’
Als een hebberig kind zoek ik het allergrootste, machtigste, duurste toetje uit met veel cake, veel ijs, veel likeur, veel vruchten en een dot slagroom en neem me voor om daarna in mijn eentje langs de zee te lopen en mijn man te bellen of te mailen. Hij verdient een verslag van deze dag en ik heb het gevoel dat ik het verdien om deze dag als gebarsten mottenballen op een oude jas van me af te schudden.
* * *
In het restaurant hebben Arturo en ik al welterusten tegen elkaar gezegd en ik zit nu buiten bij de haven op een bankje bij te komen. Niet alleen van het machtige toetje, ook van een onmachtige dag.
Hoi, Olaf is thuis.
‘Waar zit je?’
‘Vinaròs? Maken jullie er een vakantietrip van? Hoe is het met je vader?’ Olaf spreekt het woord vader een beetje badinerend uit en eigenlijk kan ik hem niet tegenspreken, kan ik niet zeggen dat het een aardige man is, die mij liefdevol tegen zijn borstkas heeft gedrukt, die mij de bewondering geeft die ik heb moeten missen van een man in huis. Ofschoon ik daar als kind destijds niet zo’n erg in heb gehad. Ik merkte het later meer in vriendschappen met jongens. Met hun complimenten wist ik geen raad. In wezen heb ik niet zoveel te melden over deze dag.
‘Teleurstelling?’ vraagt Olaf begripvol, waarbij mij de tranen in de ogen springen.
‘Ik wil deze teleurstelling niet. Ik wil verdomme niet zielig zijn. Daar heb ik me mijn hele leven tegen verdedigd…